
Jurisprudentie
BB4480
Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5083 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5083 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/5083 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2005, 04/2826 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen, omdat appellant na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 17 mei 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 september 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
15 september 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellant op de datum in geding gelet op zijn medische beperkingen weliswaar niet geschikt was voor het vervullen van zijn maatgevende arbeid als postsorteerder bij TPG Post, maar wel in staat was de door de arbeidsdeskundige aan hem voorgehouden functies te vervullen.
De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellants vaatklachten aan beide benen en met deze klachten ook rekening gehouden hebben bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellant.
Voorts heeft appellant ook in hoger beroep geen informatie overgelegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake zijn belastbaarheid op de datum in geding, 17 mei 2004.
De Raad is van oordeel dat het enkele, niet-onderbouwde standpunt van appellant, dat de belasting in de voorgehouden functies zeker niet onderdoet aan die in zijn maatgevende functie, op zich aanleiding geeft voor een andersluidende visie op de door (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voor hem aangenomen belastbaarheid.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL